Net iets voor de afgesproken tijd rijd ik door de straten van Elburg Molendorp, op weg naar het huis van Steven Jansen. Een nestje jonge vogels kwettert me toe vanuit de dakgoot als ik aanbel. Steven Jansen (1947) doet open en ontvangt me hartelijk in zijn knusse woning. Na een aangename kennismaking met hem en zijn vrouw Geertje Jansen-Wolf (1949) steekt Steven al vlot van wal, waarbij al gauw duidelijk wordt dat hij een enthousiast verteller is in hart en nieren.
Vanwege het 100-jarige jubileum van de Visafslag en het daaraan onlosmakelijk verbonden visserijverleden komen we meteen al in gesprek over Stevens vader: oud-visser en oud-suppoost Jan Jansen (1909-2002), in Elburg beter bekend als Jan van Pad. Om er een beetje in te komen, vraag ik hem waarom zijn vader ook nu nog zo genoemd wordt, en al gauw blijkt dat het met kikkers niets van doen heeft. Steven legt uit: ‘In Elburg waren er in die tijd wel vier Jan Jansens, dus welke Jan Jansen bedoel je dan precies? Achter de Westerwalstraat, onder langs de wal waar wij woonden, liep een paadje, dat in de volksmond ook wel “Het pad” werd genoemd. Iedereen wist over welke Jan Jansen je het had, als je sprak over Jan van Pad.’
Als jongste zoon van ‘Jan van Pad’ en Geertruida Hopman (1908-1982), en broertje van Jan Jansen (1943) herinnert Steven zich nog, dat hij als jongetje van acht meemaakte dat de dijk gesloten werd en de vissers niet meer konden uitvaren met hun vissersvaartuigen. Dat zijn vader daarna de stap moest maken van visser naar arbeider in de blikfabriek, ziet hij nog zo voor zich. Maar wat het allemaal precies betekende, is Steven pas veel later gaan beseffen. Dat zijn vader als arbeider meer tijd had dan toentertijd als visser, was enerzijds misschien een voordeel, maar het eenzijdige werk in de fabriek was toch best zwaar voor iemand die gewend was om vrij man te zijn op het open water van de Zuiderzee.
De Elburger vishandelaren in de banken van de visafslag.
Directeur-keurmeester Willem Deetman en zijn opvolger Hannes aan ’t Goor.
In wat achteraf gezien de eindtijd van de Elburger visserij bleek te zijn, mocht Steven als kind wel mee op de EB 58, de botter van Jacob van Triest (ome Jacob). ‘De vissers die ’s morgens vroeg op weg gingen van huis richting de haven, klopten dan gaandeweg op de deuren bij de andere bemanningsleden, zodat deze gewekt werden en opstonden om vervolgens mee te gaan naar de haven. Ik vond dat toen heel bijzonder’, vertelt Steven, met gevoel voor rituelen en traditie. Ook de voormalige Visafslag kan hij zich nog voor de geest halen, toen deze op zijn oude plek aan de haven stond, nabij de Botterwerf. Als jongetje van elf staat hem ergens nog bij dat in 1958 het gebouw opeens weg was, maar in zijn geheugen is dat niet blijven hangen als iets onoverkomelijks.
Steven is vernoemd naar de vader van zijn moeder: Steven Hopman (1883-1967). Naast dat het vissersbloed hem door de aderen stroomt, – ‘het water trekt daardoor altijd’ – was het de oude Steven die hem de liefde voor de visserij heeft bijgebracht. Zijn boeiende verhalen over vis, water en wind zorgden er bij de jonge Steven voor, dat hij na het behalen van zijn diploma aan de Ambachtsschool graag aan boord zou willen om met de kuil op paling te gaan vissen. Toch raadde zijn vader het hem af. ‘Het zou toch wel wat zijn als een vader in die tijd zijn netten aan de kant doet en zijn zoon ze vervolgens weer oppakt’, beaamt Steven.
Na een werkzaam leven in de technische branche als machinebankwerker komen vanaf Stevens pensionering zijn familieverleden en zijn vertelkunst prachtig samen in zijn rol van suppoost bij de Visafslag. Welwillend om de historie van de Elburger visserij te behouden en door te geven aan volgende generaties, heeft Steven de visserijgeschiedenis van zijn eigen voorvaderen beschreven voor het nageslacht in een bijzonder familieverhaal. ‘Dat verhaal is ook mijn bron bij de rondleidingen in de Visafslag en bij de verhalen in het kader van de Erfgoedleerlijn’, vertelt Steven. ‘Ik kruip dan in de huid van de jeugd en neem hen mee naar vroeger.’
‘Wat houdt de Erfgoedleerlijn in?’ vraag ik hem. Nadat Steven zijn kopje met koffie heeft leeggedronken, gaat hij er nog eens goed voor zitten: ‘De Erfgoedleerlijn is met behulp van de provincie Gelderland opgezet voor alle groepen van de basisscholen in Elburg en omgeving. Voor groep 7 is dat in samenwerking met de Botterwerf, de Museumsmederij en de Visafslag.’ Dan legt hij uit dat basisschoolleerlingen bij deze leerlijn op eenvoudige wijze in aanraking komen met het onderwerp ‘cultureel erfgoed’ en dat zij in alle meewerkende musea een stukje onderwijs en opdrachten krijgen met betrekking tot het culturele erfgoed van Elburg en omstreken.
‘De basisscholen krijgen een lesbrief, waarmee ze de leerlingen een week van tevoren kunnen voorbereiden op hun bezoek aan de verschillende plaatselijke musea. Als het dan zo ver is, leren de leerlingen bij de Botterwerf een touw slaan en een deel van een scheepshuid breeuwen. Bij de Smederij maken ze een kram. De gemaakte opdrachten worden beloond met ‘visjes’ met een zogenaamde geldwaarde. Op een speelse manier kunnen de leerlingen hun “vangst” bij de Visafslag afslaan met behulp van de afmijnklok. Degene die het voordeligst uit is, heeft het goed gedaan’, vertelt Steven. Zo wordt het visserijverleden begrijpelijk en aantrekkelijk gemaakt voor een generatie, die niet beter weet dan dat Elburg naast de Flevopolder ligt, dicht bij Walibi.
De Elburger vishandelaren in de banken van de visafslag.
Directeur-keurmeester Willem Deetman en zijn opvolger Hannes aan ’t Goor.
Vanwege zijn belangstelling voor de visserijgeschiedenis raakte Steven vanaf 2000 betrokken bij de ‘nieuwe’ Visafslag en werd hem al gauw een bestuurstaak toebedeeld. Zo’n tien jaar lang mocht Steven de kas beheren en wekelijks de fooienbak van het museum legen. Daarna was het bestuurlijk gezien genoeg geweest, en kwam Steven alleen nog terug als suppoost en leermeester van de erfgoedleerlijn. In die rol zit hij nu nog en kan daarin alles kwijt wat hij wil: met het accent op het sociale aspect en sprekende voorbeelden weet hij groepen mensen bijvoorbeeld te vertellen dat niet alleen boeren, maar ook vissers afhankelijk zijn van de natuur. ‘In 1925 had de Visafslag een omzet van f 140.000,- en een jaar later was dat bedrag bijna gehalveerd. Hoe kan dat?’
‘En wat te denken van jouw geboortejaar 1947’, breng ik als import-Elburger te berde. ‘Een topjaar voor wat betreft de palingvangst, zonder dat daar een aanwijsbare reden voor was’, zeg ik met gepaste trots. Steven grinnikt: ‘De natuur gaat door God zijn ongekende gang. De vissers hebben daar altijd mee moeten leven. Ze wisten van te voren nooit of ze het komende jaar goed zouden verdienen. Met de afsluiting van de Zuiderzee en de inpoldering verloor Nederland een uniek gebied, waarbij de regering inzette op het prestige van dit landwinningsproject. Zo ging zij compleet voorbij aan het leed dat erdoor ontstond bij vissers uit alle plaatsen aan de Zuiderzee. Hun dagelijks brood was opeens niet meer vanzelfsprekend en wanhoop greep hen soms aan.’ Er is, wat dat betreft, weinig veranderd in de tussentijd. ‘Er is niets nieuws onder de zon.’
Intussen is ook het tweede kopje koffie op. Geertje is intussen terug van weggeweest, maar Steven en ik zijn nog volop in gesprek. Aan de hand van een miniatuur bottermodel krijg ik een lesje over de verschillende visserijtermen en scheepsonderdelen, en met behulp van een zelfgemaakte kaart van de voormalige Zuiderzee komen de zandbanken van weleer ter sprake. Toch is het tijd om af te ronden. Er is veel verteld en veel genoteerd, en toch is er nog dat gevoel van nog lang niet uitgepraat te zijn. Na een hartelijke groet aan beiden fiets ik met een tas vol papieren en een hoofd vol verhalen terug naar huis. Hoe kan ik al deze informatie verwerken tot een compact geheel? gaat er door mijn hoofd. Gewoon maar van wal steken dus, zoals een visserman, die met de wind in de zeilen van de kade wegvaart – op hoop van zegen.
– Steven Jansen